f HET HAAGSCHE DICHTGENOOTSCHAP 96 1) Volgens het bestuur behoorden zij tot degenen, die „als schit terende flonkersterren den trans des gewijden Zangtempels versie ren.” (Voorbericht Proeven v. Poëtische Mengelst. I). 2) Om hen als zoodanig te eeren bepaalde het bestuur, dat 2 van de 8 bestuurders hon. leden moesten zijn. Namen. Tot deze keurbende hebben o.m. behoord: Josua van Iperen, J. Spex, W. H. Seis, P. Leuter en W. van der Jagt; ook Le Francq van Berkhey, die na allerlei rumoer wegens „onbetamelijk gedrag” in 1786 is geroyeerd. Honoraire leden. Deze op den duur zeer talrijke groep leverde het grootste deel der geldmiddelen 2). Een honorair lid betaalde jaarlijks 2 dukaten en was niet verplicht tot eenig dichtwerk. Het kreeg kosteloos den jaarlijkschen dichtbundel. Aanvankelijk bepaalde men het maximum-aantal dezer contribuanten op 84; enkele jaren later klom dit getal tot bijna 100. Vele adellijke namen en die van bekende vrouwen en mannen uit de 18e eeuw treft men op de honoraire-ledenlijst aan; de bestuurders wijzen in officieele redevoeringen met trots op den rang en stand der kunstliefhebbers, die ten getale van 60 of 70 de algemeene vergaderingen bezochten en deze bijeenkomsten tot belangrijke gebeurtenissen in het Haagsche wereldje maakten. Buitengewone leden van verdienste. Bij deze cate gorie speelde het geld geen rol; zij bestond uit „uitmun tende dichters”, die geenerlei verplichting op zich namen en kosteloos een exemplaar van den jaarlijkschen dicht bundel kregen i). Men hoopte, dat zij als tegenpraes- tatie af en toe iets van den rijken voorraad hunner poëzie wilden afstaan aan het genootschap. Hun aantal werd vastgesteld op ten hoogste 16.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1937 | | pagina 123