HET HAAGSCHE DICHTGENOOTSCHAP
100
werken aan hun dichtwebbe. Later kwam het voor, dat
het genootschap 8 kweekelingen telde t).
De notulen vermelden tot 1804 ongeveer 25 personen
en de „Proeven” nog 14, die hun literaire opvoeding aan
K. S. G. V. te danken hebben; tot hen heeft ook een
jongedame behoord, Johanna Schrijver: zij werd aan-
kweekelinge in 1804 en bezong o.a, „de Eenzaamheid
in den morgen”.
Beoordeeling. De pogingen der aankweekelingen von
den meestal waardeering; deze bleek hun in den vorm
van uitnoodigingen tot de algemeene vergadering, boek
geschenken en een benoeming tot buitengewoon lid, dit
laatste tevens ten bewijze dat zij afgelegd hadden wat
des kinds was. De tijd heeft uitgewezen, dat Multatuli’s
vraag „waar blijven toch de knappe kinderen?” ook toe
passelijk is op de geestelijke kinderen van K. S. G. V.;
weinigen hunner behielden als dichter eenige bekend
heid. Maar toch pleit het voor het inzicht der bestuur
ders, dat zij persoonlijkheden als Bellamy, P. Nieuw-
land, A. C. Schenk en A. C. W. Staring 2) hebben
opgemerkt en reeds in hun jeugdwerk gewaardeerd.
Correspondentie Ds. van Spaan en P. Nieuwland.
Hoe de verhouding tusschen mentor en aankweekeling
geweest is en welke critiek de eerste uitoefende op de
verzen van zijn leerling blijkt b.v. uit de correspondentie
tusschen Ds. J. van Spaan en P. Nieuwland in 1775.
Op 3 Juli 1775 schreef de secretaris Wielheesen aan
den tienjarigen aankweekeling een beleefden brief, die
begint met „mijn heer”; na de formeele uitnoodiging om
1) dus het dubbele van wat Te Winkel (Ontw. g. V. p. 528)
als maximum vermeldt.
2) hij werd direct buitengewoon lid.