HET HAAGSCHE DICHTGENOOTSCHAP
108
eenen eereprijs waardig was”. Eén gedicht werd be
kroond; de andere vier verkregen een accessit en alle
aankweekelingen ontvingen een geschenk op de alge-
meene vergadering.
Stansje Cleve, de jongste aanktveekelinge. Tot die vijf
gedwongen dichters behoorde de jongste aankweeke-
ling, die K. S. G. V. ooit gehad heeft, namelijk de negen
jarige Johanna Constantia Cleve Zij werd al spoe
dig „Kunstliefdes troetelkind” om met Mr. van Lim
burg te spreken en leverde blijkens de onderwerpen
harer gedichten een treffend maar ridicuul bewijs van
Huygens’ woorden, dat men jong van jaren, doch oud
van uren kan zijn. Het lieve kind, wier vader lid was
van K. S. G. V. en haar herhaaldelijk naar de vergade
ringen meenam, debuteerde met: „Aan een Roosje”,
„Lof der Lente” en een fabel: „Zamenspraak tusschen
een kat en een oude en jonge muis”. Daarna verbaasde
zij de heeren voortdurend door poëzie van grootscher
allure b.v. „Huiselijk Genoegen”, „Op den Oordeels
dag”, „Aan twee treurende Ouders bij den dood van
hun geliefd kind” (gericht tot den bestuurder Ds. van
de Kasteele), „Huwelijkslied” en „Wieglied” die zij
veelal zelf in de vergadering voordroeg. De heeren
schijnen dit gedoe au sérieux genomen te hebben; her-
haaldelijk kreeg het meisje een boekgeschenk, zij heette
het „sieraad harer kunne”, mocht eenmaal den ouden
R. Feith welkom heeten, toen hij nog eens (in 1811)
een vergadering van Kunstliefde bijwoonde, en moest
toespraken als de volgende aanhooren:
i) cf. v. d. Aa, III, 458459. Zij leefde 18001822; haar beste
gedichten staan in „Lentebloemen” (1817).