HET HAAGSCHE DICHTGENOOTSCHAP
116
18e eeuw voor ons volk een nieuwe periode van gees
telijk leven te doen ontstaan.
II WERKZAAMHEDEN
Doel. „Eene zuivere zucht tot de meeste bevordering
der volschoone Poëzij was en blijft de drijfveêr van alle
onze handelingen; door deeze drift bezield, hebben wij
het durven waagen de eerste fondamenten tot eenen
Kunsttempel te leggen” aldus omschrijven de be
stuurders hun streven. Zij voorzien wel naamlooze
schimpschriften en giftige bliksemflitsen, uit het duistere
op hen aangelegd, maar voelen zich veilig onder de
vleugelen van hun hoogwijze en hoogaanzienlijke be-
schermheeren, die van het begin af hun liefderijke har
ten en veelvermogende armen geopend hebben om het
in de geboorte staande kunstwicht minzaam te omhelzen
en te helpen opkweeken.
Deze Parnastaal duidt beter de stemming aan, waarin
de genootschappers hun werk verrichtten, dan hun
eigenlijke bezigheden. Over deze licht ons allereerst het
reglement in; combineert men daarmee de gegevens, die
de notulen in wanordelijke verscheidenheid bevatten,
dan blijkt dat de werkzaamheden en bemoeienissen van
K. S. G. V. in vier groepen verdeeld kunnen worden.
Indeeling. En wel:
1. de behandeling der gewone, geregeld inkomende ge
dichten,
2. het uitschrijven van prijsvragen.
3. de organisatie van een jaarlijksche algemeene ver
gadering en den daarop volgenden maaltijd.
4. de uitgave van de „Proeven van Poëtische Mengel
stoffen”.