HET HAAGSCHE DICHTGENOOTSCHAP 118 Baronesse van Essen-geb. van Haeften. uit een buitengewoon en een honorair lid en een lid van verdienste. Deze critici bleven twee jaar in functie; het bestuur zond hun de gedichten toe, die het best bij hun ontwikkeling of beroep pasten en wachtte na eenigen tijd de schriftelijke aanmerkingen in. Deze werden in de vergadering besproken, eventueel gewijzigd, en daarna met het origineel aan den dichter gestuurd. Dit procédé geschiedde het meest. Vond het gedicht ten slotte genade in aller oogen, dan voegde de secretaris het bij den „selectus”, waaruit de inhoud van den eerstvolgenden dichtbundel door een commissie zou gekozen worden. Tientallen verzen bereikten niet het gelukkige stadium van saneering en stierven een stillen, roemloozen dood in de afdeeling der opgegeven patiënten. Aanmerkingen. De bedoeling was, dat de dichter de gemaakte aanmerkingen zou overnemen en het aldus verbeterde vers afstaan voor den genootschapsbundel. Het ligt echter voor de hand, dat het bestuur zich vaak in onaangenaamheden wikkelde door zijn critischen ar beid. Van onbekende dichters kon het weinig tegenwer pingen verdragen: zulke zelfstandigheid werd meestal opgevat als brutaliteit of eigengereide koppigheid en beantwoord met een vinnig briefje of doodzwijgen. Met dichters van naam, zooals R. Feith, zocht het bestuur in geval van meeningsverschil mondeling contact. Geschillen. De briefwisseling met mindere góden werd nogal uit de hoogte gevoerd. In 1774 berichtte het be stuur aan den maker van een afgekeurd gedicht, dat het wel dagwerk zou hebben aan de opgave van alle rede nen. Van een teleurgestelde barones1), wier gedicht „Aan de Engelen” gewogen en theologisch te licht be-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1937 | | pagina 147