HET HAAGSCHE DICHTGENOOTSCHAP
128
omstreeks 60, nam in 1803 toe tot 79, in 1804 tot 94;
de financieele toestand liet weer een prijsvraag en een
algemeene vergadering toe; opnieuw kwamen de ge
dichten los.
zilveren
een eer-
3en prijs bij het uitgeloofde
i) niet in de Amsterd. courant. Om de kosten deed het genoot
schap na 1778 zijn publicaties slechts in de Rotterd. en Haagsche
couranten.
Prijsvragen. Het 27e artikel van
wetten schreef voor, dat er jaarlijks
staande in een gouden penning, zou
voor het beste gedicht over een
de genootschaps-
een eereprijs, be-
uitgeloofd worden
het beste gedicht over een opgegeven onderwerp.
Behalve de bestuurders, die de jury vormden, mocht
iedereen meedingen; de toekenning van den prijs zou
geschieden met voorkennis van de beschermheeren.
Zoolang de financieele toestand het eenigszins toe
liet, hebben de bestuurders het instituut der prijsvragen
in eere gehouden; zelfs voegden zij vaak een
medaille en soms een „accessit”, zooiets als
volle vermelding, als 2en en
goud.
De prijsvraag werd doorgaans in de maand Februari
uitgeschreven en gepubliceerd in enkele couranten, zoo-
als de Haagsche, Haarlemsche en Leidsche :l). Vóór
Door welke factoren het oordeel der bestuurders over
de vrije gedichten bepaald werd, blijkt dus in de meeste
gevallen niet uit de notulen; ze zijn af te leiden uit den
inhoud der dichtbundels. Anders en gunstiger staat het
met de gegevens betreffende de tweede groep, de prijs
dichten, die thans bespreking vraagt met behulp van de
notulen.