DE ZEGELS VAN 'S-GRAVENHAGE
6
groene of bruine was voor en wel tot 1581. Dit zegel,
kleiner dan het voorgaande, vertoont ook een massief
poortgebouw met twee korte door kogels bekroonde
torentjes, terwijl weer twee magere boompjes het bouw
werk omgeven. Het randschrift luidt: S. scabinorum
Hagensis (afb. 6). Op 18 December 1568 komt het
voor met een contrazegel, waarvan de Riemer zegt, dat
hij het reeds aan een stuk van 1563 heeft gevonden.
Dit contrazegel mist de boomen, maar heeft hetzelfde
randschrift en komt ook na 1581 niet meer voor (afb. 7).
Het zijn de zegels 6 en 7, die een avontuur beleefd
moeten hebben. Immers in een toestemming van de
Haagsche Magistraat aan Leproosmeesters om gelden te
mogen opnemen en daarvoor het Leprooshuis te ver
binden i) lezen wij: „Aldus gedaen onder de zegelen
van Cornells van Rijn ende Meester Adriaen Heythoven
hieronder upgedruckt bij gebreck van ’t gemeen zegel
ten saicken van den Haege, alsoe dat bij den voorgaende
Magistraet (die vuyten Hage gevlucht ende wech zijn)
medegenomen es. Actum den XXIenj dach Augusti
anno 1574.” Het zegelstempel (of beide stempels) was
dus door de voor de Spanjaarden vluchtende Magistraat
meegenomen. Maar het is teruggebracht want na 1574
wordt het weer gebruikt.
Elf jaren later komen wij tot een voor ons onderwerp
belangrijk punt n.l. tot de eerste zegels waarop de Haag
sche ooievaar te zien is. Het zijn er drie in getal, een
grootzegel, een zegel ter zaken en een kleinzegel. Het
grootzegel, grooter dan een der vorige, toont een forsch
poortgebouw met slechts één gekanteelden toren en twee
kloeke, veel minder gestyleerde boomen. Voor den poort
ingang staat een ooievaar met opgeheven poot en een
aaltje in den bek. Het randschrift luidt: S. maius Hagae
i) Gem. Arch. O.a. 4, hl. 132.