1780 Aanval op zwakke zusterverenigingen: „wij moeten het schadelijk vermeenigvuldigen der zooge- 1779 Volgens den praeses bloeide het genootschap in „onbezwalkte luister”; steeds eendracht en onbezwe ken ijver; de keurigheid der verzen nam toe; het bestuur ondervond geen moeilijkheden door „wreevle twist gierigheid of verdrietige hairklooverijen” der kunstbroe ders. Men betaalde voorbeeldig goedwillig de contri buties. De bekende dichter J. E. Voet, kort tevoren over leden, werd als volgt herdacht: te minder omdat elke tijd zijn staande termen heeft, waarvan de later levende den gevoelsinhoud moeilijk kan bepalen. „Geneeskunst vierde in Voet een andren Hippocraat; „De dichtkunst hoorde in hem een tweeden David zingen; „Bij 't zuchtend ledikant van veege ellendelingen „Was hij de schrik des doods, der kranken toeverlaat. „Zijn zede- en bijbeldicht verrukte elk vroom gemoet, „Nog boeit hij 't Englendom aan zijn vergode galmen. „Hoe blij juicht Christus' kerk door zijn verheven psalmen „Het hart ten hemel in, bij voor- en tegenspoed! „Des heeft de poëzij, door dankbaarheid gedreeven, ,,’s Mans naam in haar gewaad met blinkend goud geschreeven”. „KUNSTLIEFDE SPAART GEEN VLIJT" 1772-1818 143 Als feestzang over een vrij onderwerp had Ds. van Spaan dezen dag voorgedragen: „De schadelijkheid van het begraaven der dooden in steden en kerken”.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1937 | | pagina 172