dooden roepen in koor uit den
„KUNSTLIEFDE SPAART GEEN VLIJT” 1772-1818 145
treurgordijnen” laten zakken: welk gemoed hield zulk
een treurtooneel uit!
Maar gelukkig, de zes
hemel:
„Misgunt, al moet ge uw vrienden derven,
„Ons toch den hemel niet!
Na een vleiende aanspraak tot de nieuwe bescherm-
heeren kwam de toestand van K. S. G. V. aan de orde.
„Sprak ik hier als predikant, ik zoude naar waarheid
dit verslag met de liefelijkste en geurigste bijbelbloemen
versieren kunnen en de gesteltenis van dit genootschap
met gewijde kunsttrekken ophemelen”. De bestuurders
gaven het voorbeeld in de broederlijke samenwerking;
„onder de leden kennen wij geene grillige dwarsdrijvers,
stijfhoofdige wijsneuzen of muitzieke geesten, die oproer
kraaien en zij allen, die van buiten ons immer zonder
naamen durven aanbassen, zullen wij bestendig niet
hooger achten dan tergende keffers en gemuilbande
reekels, die wij beneden onze gramschap keuren”.
Daarna richtte de spreker zich tot Bilderdijk, dien hij
noemde „Roem onzer hedendaagsche Nederlandsche
dichteren” en overhandigde hem de gouden medaille,
waarna de bekroonde met een vers bedankte. Later gaf
Bilderdijk nog een gedicht op wijlen schout-bij-nacht
W. J. Baron Bentinck ten beste.
1782 Weer een echte Van Spaan-speech, waarna
R. Feith zijn bekroonde vers en een dankgedicht voor
las1) en Bilderdijk een lijkzang op Jvr. Juliana Corn.
Baronesse de Lannoy.
B Ook zijn zegezang op de overwinning bij Doggersbank. Op 2
Sept. 1782 schreef N. S. van Winter aan zijn zoon Pieter: Hebt gij
’t vers van R. Feith gelezen op den slag bij Doggersbank? 6 Aug.