DE ZEGELS VAN ’S-GRAVENHAGE 8 I) Gem. arch. T. R. 1301, bl. 139. ineens de Haagsche ooievaar? Houden deze beide vra gen soms verband en had men misschien juist nieuwe stempels noodig omdat men met den ooievaar wilde gaan zegelen? Men zou geneigd zijn zulks te denken. Immers uit de reeds geciteerde Tresoriersrekening (bl. 194vso) blijkt, dat op 4 November 1586 aan Seger Gillisz. vier ponden werden betaald „vuyt saecke dat hij den tijt van een Jaer onderhouden ende gevoet heeft des Haechs oije- vaers gaende upte marck alhyer in den Hage, deselve tsavons ende smorgens vuyt ende in haer slaepplaets gelaten heeft.” Zoodat men, daar deze post in de voor gaande rekening nog ontbreekt, in November 1585 be gonnen moet zijn met het van overheidswege onder houden van ooievaars, een gewoonte die tot in de 20e eeuw is blijven bestaan en die dus dateert van einde 1585. Juist uit denzelfden tijd, dat de oudste ooievaars- zegels besteld moeten zijn. Maar er is meer. In 1586 zijn volgens de geciteerde rekening 13 nieuwe zitkussens voor de Magistraatper- sonen aangeschaft en aan den tapijtwercker Gillis Gillisz. is 19 ponden en 10 schellingen betaald „vuyt sake dat hij derthien syde wapenen gewrocht heeft opte voor- schrevejn] sitcussens” (bl. 183). Het is de eerste maal, dat van een wapen van den Haag gewag wordt ge maakt. Zou het niet de ooievaar geweest zijn? Vermoe delijk, temeer omdat uit de volgende tresoriersrekening 1 blijkt dat in 1587 door Aernt Bom goudsmit zijn ge leverd: „seeckere letteren ende oyevaer tot behouff van den Hage om mede te brantmercken.” Toen wenschte men dus ook de brandijzers van het nieuw aangenomen ooievaarswapen te voorzien.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1937 | | pagina 19