HET HAAGSCHE DICHTGENOOTSCHAP
166
x) Na een hiaat van 15 jaren werd in 1809 een gouden medaille
toegekend voor een „Lof der Welsprekendheid gemaakt door Ds.
A. Simons. Tevens kreeg een ander een zilveren penning; dit ge
beurde nog eens in 1813. Andere bekroningen vielen niet voor in de
periode 1804—1818.
2) Hij las vaak vertaalde fragmenten uit Young’s werk voor, b.v.
zijn hooggeprezen berijming der Nightthoughts.
Limburg als praeses was een anachronisme geworden;
uiteraard bleek hij onvervangbaar.
Dat de tijden veranderden toonde b.v. het mislukken
van de meeste prijsvragen; er kwamen of geen of slechte
gedichten in iDichters van eenigen naam, zelfs in hun
eigen dagen, ontbraken nagenoeg geheel onder de leden;
misschien moet hierbij uitgezonderd worden het zeer
ijverige lid A. C. Schenk 2), de protégé van Johannes
Lublink. Het peil van de dichtbundels zakte voort
durend; bovendien stagneerde de uitgave af en toe door
geldgebrek, want na 1815 daalde het aantal leden weer
onder de honderd. Men miste de stuwkracht en de
geestdrift van mannen als Ds. van Spaan en Mr. van
Limburg; de notulen schrompelen in tot dorre opsom
mingen van zeer onbelangrijke feiten.
Diepere oorzaken. De diepere oorzaak van dit dood-
getij, die reeds jaren lang onzichtbaar gewerkt had,
was gelegen in het feit, dat de werkzaamheid der dicht
genootschappen alle mogelijkheid had uitgeput. Wer
kelijke dichtkunst behoefde een anderen voedingsbodem
en een frisschere atmosfeer dan de kunstkamers op den
duur vermochten te geven. De poëzie moest van haar
eentonige abstracties en moralistische cliché-onderwer-
pen, van al te gemakkelijk oplaaiend enthousiasme en
dikwijls sponzige of vage religiositeit terug naar haar
vroeger contact met het werkelijke leven, zoowel het