ADRIAEN DE VRIES, „HAGIENSIS BATAVUS”
17
Hubertus Gerhard gemaakt. Tot 1612 werkte de Vries
voor den Keizer, na diens dood in dat jaar vond hij
nieuwe opdrachtgevers in Ernst vorst van Schaumburg-
Lippe, in wiens residenties Bückeburg en Stadthagen nog
veel werk van hem aanwezig is, en in Koning Christiaen
IV van Denemarken voor een groote fontein op het
kasteel Frederiksborg; tenslotte was het de groote veld
heer Wallenstein, die hem een reeks van beelden deed
maken voor het nieuwe paleis, dat hij in 1621 in Praag
begon te laten bouwen.
Zeldzaam vruchtbaar en voorspoedig is zulk een
levensloop voor een kunstenaar; weinig Nederlanders
hebben in dit opzicht de Vries’ loopbaan geëvenaard.
Ook al klaagt hij in de brieven, die van zijn hand be
waard zijn, dat zijn vorstelijke werkgevers vlotter waren
in het bestellen dan in het betalen der overeengekomen
honoraria, toch zal de Vries welgesteld zijn geweest en
steeds den voor een kunstenaar heerlijken toestand heb
ben gekend, dat hij volop werk had en aan opdrachten
naar zijn hart zijn gaven besteden kon.
Moge het barokke karakter van zijn werk niet altijd
met onzen smaak strooken, moge vaak een teveel of iets
onrustigs ons hinderen, dat neemt niet weg, dat niet
alleen een merkwaardig vakmanschap, maar ook groote
kunstenaarsgaven uit conceptie en uitvoering van zijn
werk spreken, De fonteinen in Augsburg om vroege
de buste van Rudolf II om uit de midden-periode
het mausoleum te Stadthagen en het doopbekken in
Bückeburg, om late werken te noemen, zijn zeker in
hooge mate indrukwekkend. De gevoeligheid, waarvan
zijn kleine bronzen figuurtjes getuigen er is er één in
het Gemeentemuseum), vindt men ook in de grootere
terug; ik verwijs daarvoor slechts naar het staande
vrouwefiguurtje in de groep van den Farnesischen