HET PALEIS AAN DEN KNEUTERDIJK
49
enz. aan
in hun aard
van 1729, voorkomende
plattegrond van ’s-Gravenhage
in het werk van De Riemer.
Voordat het groote huis verrees, had Johan Hendrik
van Wassenaer twee koetshuizen doen bouwen aan de
Oostzijde van het Noordeinde. Hij kreeg toestemming,
om aldaar de Beek over een lengte van 35 voet te laten
overwuiven en om het aldaar aanwezige trapje af te
breken. Voorts moest hij de vier koetshuisdeuren, die
naar de zijde van de Beek opensloegen, elk in tweeën
laten draaien, teneinde het uitzicht van de buren over
het Noordeinde niet te belemmeren In 1720 kreeg
hij toestemming om de Beek naast den paardenstal aan
het Noordeinde nog 7 voet te overwuiven; voorts ver
oorloofde de magistraat hem een jaar later, om een balie
te zetten voor zijn twee huizen aan het Noordeinde2).
In later jaren beklaagde de toenmalige eigenaar, Jacob
Jan van Wassenaer, zich erover, dat bij bals en gala
feesten in het Oude Hof, het tegenwoordige Koninklijk
Paleis, het achteruitzetten der koetsen veelal ongemak
veroorzaakte aan de ijzeren balie, die langs de Beek
gezet was. De magistraat stond hem in 1779 toe, vóór
de balie eenige houten palen te laten zetten 3).
Het koetshuis was van het paleis uit te bereiken langs
de gemeene gang, waarvan reeds in de oudste stukken
sprake is. Deze gang was weleer, gelijk tegenwoordig
ook vaak het geval is bij gemeenschappelijke gangen,
een bron van ergernis voor de bewoners der perceelen,
die er op uit kwamen. Het is hier niet de plaats om alle
kleine en groote ruzie’s over het werpen van vuil in den
doorgang, het onrechtmatig afsluiten enz. enz. aan de
vergetelheid te ontrukken; daarvoor zijn ze
1) Ibidem, acte van 19 October 1714.
2) Ibidem, acten van 25 November 1720 en 8 October 1721.
3) Ibidem, acte van 1 April 1779.