60 SCHUTTERIJ EN MAGISTRAAT IN 1672 gen Dat te minder nu een vijand op de frontieren stond: waarom het geraden was, dat men „de wegh van inductie sal moeten ingaen”. En dat juist „omdat men het overige van den magistraat niet moet hasarderen, nogh de auctoriteit van den Stadhouder in perijkel stellen”. Die „inductie”, het zachtkens toegeven ten einde in de hoofdzaak niet te verliezen, werd door Gecommitteerde Raden op zeer duidelijke wijze als volgt omschreven: „de gemeijnte ter neder te stellen en te overtuygen van haar ongelijck, dogh, als men de rust door dien wegh niet kan bereijcken, (den Prins) als dan te authoriseren om de regenten, die soodaenig in ’t oogh souden moogen loopen, dat niet te reconcilieren sijn op het civilste te disponeren haer van de regeringe te ontslaen, sonder de minste lesie van de privilegiën, goede naem en faem, en sonder dat daeruyt ooit enigh argument off bedencke- lijckheijt getrocken soude mogen werden, alsof regenten sigh ergens in vergrepen souden mogen hebben”. Intusschen ook hiermede was meende men op 26 Augustus - „periculum in mora”, „de saeck kon geen tijt of uytstel lijden, om datter niet erger is als stil te staen”. De afgevaardigden, -en de Prins wiens meening men had ingewonnen, waren het met Gecomitteerde Raden eens, „wel konnende sien datter een informaliteijt was, dogh dat men van de noot een deught moet maken”, en de Raadpensionaris Fagel, de discussies resumee- rende, achtte het juist, dat men de zaak aan den Prins overliet, „alsoo de gemeijnte andersints weder opnieuw murmureren soude”; dat alles weliswaar inderdaad „in formeel” was, „maer nogh beetter een informaliteijt te passeren, als dat de gemeijnte selve ordre moet stellen”; „dat er materie genoegh is om scherpe placaten te

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1937 | | pagina 85