SCHUTTERIJ EN MAGISTRAAT IN 1672
61
September „de gemeijnte,
maecken, maer dat de tijden daernaer niet loopen; dat
men inductien moet toepassen, dat men geen remedie
van schrik tegen de gemeijnte magh gebruycken, als men
haer niet obstinaet wil maecken”.
Dit was, waar Fagel sprak, dus ook zeker, zooals
reeds te vermoeden viel, de meening van den Prins. De
vrees voor de „gemeijnte” dreef hier den Stadhouder
en de regenten tot een zelfde politiek. Zij begrepen, dat
de jonge Willem, in den nood, met den vijand voor de
deur, de handhaving van het bestaande gezag nood
zakelijk achtte en zeker niet het avontuur zou wagen
van een volksbeweging, welke hij niet met behulp van
een krachtig leger in de hand zou hebben, en zij konden
hem dus een, de „gemeijnte” voorloopig bevredigende,
„zuivering” der regentenregeering overlaten, wel weten
de, dat aan deze regeering-zelve niet zou worden ge
raakt: eenige andere menschen, maar dezelfde zaak. Een
buitenstaander, als de Haagsche Roomsche advocaat
Van der Goes, sloeg dan ook den bal niet zoo mis, toen
hij eenige weken later schreef over het resultaat der
„inductie”: „Hier beginnen de saecken nu tot meerder
rust te comen en sijn in de meeste steden de Magistraten
verset; ’t sal te besten sijn off nu de gemeente sachter
sal getracteert worden ende niet soo ugtgeschudt”1
Hoe heeft zich dit nu in Den Haag afgespeeld?
In de week na de resolutie der Staten was de onrust
toegenomen, hoewel de Schutterij zich vrij kalm hield.
Zij had toegestaan, dat de gemutileerde lijken der de
Witten waren afgenomen en in de Nieuwe Kerk be
graven, maar liet anderzijds ook toe, dat Donderdag 1
September „de gemeijnte, verstaen hebbende, dat
x) 19 September. Briefwisseling, ed. Gonnet II, blz. 413, cursi-
veering van mij.