VOOR DE HERVORMING 87 x) Dr. H. E. van Gelder, 's-Gravenhage in zeven eeuwen, blz. 15. 2) Rentmrs.rekeningen van Noord-Holland anno 1316 en 1334. belang diende. Een aangesloten bewoning van de Pooten- buurt behoeft in 1350 niet aangenomen te worden, al kunnen er een paar hofsteden gelegen hebben. De Hoflandsche weg als verbindingsweg tusschen de achterpoort van het Hof en het hofland, zooals Pabon dien aan de hand van de hofboeken meende te mogen aannemen, is een misvatting gebleken, zoodat hij voor- loopig uit elk wegenplan van Den Haag te verdwijnen heeft, tot tijd en wijle deugdelijker bewijzen voor zijn aanwezigheid te genoemder plaatse aangevoerd worden. Alles bij elkaar genomen lijkt mij de voorstelling in hooge mate gewettigd, dat het veen- of broekland, dat ten zuiden van de zandplaat lag, waarop de kern van het dorp benevens Buiten- en Binnenhof een veilige, droge ligging gezocht hadden, omstreeks 1350 nog als onbe woond of uitermate schaars bewoond te beschouwen is. Met die voorstelling rijmt dan niet, wat Van Gelder 1 omtrent de bewoning van het Zuidveen te berde brengt. Uit twee bronnen van de eerste helft der 14de eeuw2) maakt hij op, dat er in dien tijd van een dorpsorganisatie nog geen sprake was en vervolgt dan: ,,Er waren slechts dichter en minder dicht bewoonde buurtschappen. Tot de eerste behoorde de buurtschap ten veen”. Met dien naam wordt bedoeld wat later als Zuidveen omschreven wordt: „het gebied van het zoogenaamde hofland, dat wij ongeveer bij de tegenwoordige Prinsegracht te zoeken hebben, tot het Hof toe”. Het Zuidveen een dichtbevolkte buurt in 1316 en 1334? Deze zienswijze grondt zich op de getallen van erf- huurders, die in de verschillende buurtschappen voor-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1938 | | pagina 104