AANTEEKENINGEN BETREFFENDE DEN HAAG
94
het Zuid
er in het Zuidveen
achten is en ten tweede dat de bewoning van
veen anno 1363 wel aantoonbaar is.
Waar liep nu de grens van het Zuidveen in 1350 op
de hoogte van het Buitenhof? Ik verwacht niet, dat men
ooit een antwoord op die vraag uit dien tijd zal vinden.
Ook de hofboeken geven dienaangaande geen uitsluitsel,
althans niet voor de buurt Vlamingstraat, Spuistraat,
Voldersgracht, enz. In de 15de eeuw was die buurt een
woonwijk, die zich aansloot bij de andere woonbuurten
en waarvan de berekening der erfhuren niet meer ge
schiedde naar den maatstaf in het eigenlijke Zuidveen,
d.i. per morgen, maar naar dien voor dorpswoningen.
Administratief valt de genoemde buurt daarom feitelijk
buiten het Zuidveen en er is voor de hofboeken geen
enkele aanleiding om een oude grens van het Zuidveen
daar te handhaven.
Het beste antwoord geeft ons nog de geologische kaart
en neemt men deze tot grondslag, dan valt de strook,
waarin Vlamingstraat en Spuistraat liggen, nog in het
veengebied, al zal hier op den overgang naar het zand
niet het strenge veenkarakter geheerscht hebben als
verder zuidwaarts. Op dien grondslag valt er dus iets
te zeggen voor de meening: gemis aan bewoning in het
Zuidveen gaat gepaard met gemis aan bewoning langs
Vlamingstraat en Spuistraat en in de buurt ten zuiden
dier straten.
Uit de ontleding van de gegevens der erfhuurregisters
meen ik derhalve gerechtigd te zijn tot de volgende stel
lingen:
in 1334 geen bewoning van het Zuidveen, daarin be
grepen het gebied van Vlamingstraat, Spuistraat en het
land ten zuiden van die straten;
in 1363 duidelijke aanwijzing, dat
een begin van bewoning ontstaan is.