VOOR DE HERVORMING
99
"s-Gravenhage 1937, blz. 278.
folio, deze aanteekening in margine neergeschreven: ,,De
Lorrestraat olim dictum Veenwech fol. 53” x).
Pabon schrijft in zijn Inleiding tot de Hofboeken dien
overeenkomstig, dat de Lorrestraat, de latere Assendelft-
straat in het Westeinde volgens het Hofboek van 1512
ook Veenwech blijkt te hebben geheeten 2).
Ik heb een zwak vermoeden, dat het met het aliasschap
van de Lorresteeg niet geheel in den haak is. Die voor
onderstelling wordt er niet onwaarschijnlijker op, als
men ervaart, dat twee andere hofboeken op dezelfde
tekstplaats hebben: „Aan de oostzijde van de laen tot de
Lorresteeg toe” 3), terwijl eenig spoor van dezen zin in
het jongste hofboek op bl. 407, waar hij zou moeten staan,
geheel ontbreekt. Daaruit ziet men, dat de opmerking
van den klerk van 1512 een persoonlijke noot is en juist
bij zulke eigen opmerkingen schijnt de kaps op vergis
singen en onjuistheden toe te nemen 4). Nu kan er, aar
dig genoeg, een aanleiding tot het toevoegen van den
bijzin in de oudere ons bewaarde hofboeken gevonden
worden. Als men bedenkt, op welke kromme wijze ver-
1) Pabon, Hofboeken van
2) Pabon, ibid., blz. XX.
3) Pabon, ibid., blz. 9 en blz. 380.
4) Een voorbeeld van dien aard komt mij voor aanwezig te zijn
in het hofboek van 1561. Op fol. 78 (blz. 406) wordt daar de om
schrijving van de strook tusschen Hoflandschen weg en den weg
naar Eikenduinen strekkende van Westerbeek tot de Lorrestraat
voorafgegaan door het zinnetje: „Tusschen de Lorrestraat ende
molens aan beijden zijden hetwelk in de andere hofboeken ont
breekt. Nu beslaat het gebied tusschen de Lorrestraat en de molens
aan beide zijden (daarmee zijn wel bedoeld de twee westmolens,
noord en zuid van den weg elk een) slechts ongeveer een derde van
de geheele bovenbedoelde strook, terwijl de opsomming der perceelen
toch bij Westerbeek aanvangt. Het maakt dus dén indruk, dat de
opsteller zich de molens bij Westerbeek in plaats van bij de latere
Loosduinsche brug geplaatst denkt.