102 AANTEEKENINGEN BETREFFENDE DEN HAAG (Pabon, blz. 199)? „Tusschen die noirtmolensche wech ende den Dennewech, streckende noirtwerts totter wateringe toe gift die mor- gen III s III hoenre ende is gehyeten den Noirtveen, welke hoenre mede tot gelde gerekent zijn ende eerst beginnende aan den Denne wech ende voir elc hoen betael men off ontfang men altijt II grooten vlaems.” 1) Zie mijn artikel: Het Hofland en de Hoflandsche weg. 2) In 1512 schrijft de klerk: „die ghehieten es”, niet „was”. vallen over een gedachtelooze naschrijverij kan hij nu een pluim op zijn hoed krijgen, omdat hij ons een nieuwtje meedeelt, tegen welks aanvaarding geen bezwaar bestaat. De bedoelde laan kan naar mijn inzicht nauwelijks een andere weg zijn dan die, welke van de westmolen(s) zuidwaarts liep i)Hij gaat op de grens van geest en veen westwaarts over in een uitpad, dat niet anders dan den hoflandschen weg voorstellen kan; hij is dus werkelijk een toegangsweg naar het hofland en dat nog wel niet ver van de plaats, waar de Veenkampen blijken te liggen. Vooral de aanleiding om er het hofland bij te pas te bren gen wijst meer op den molenweg als Veenwech dan op de Lorresteeg. Alles bij elkaar genomen zie ik er niet tegen op de uitspraak „Lorresteeg olim dictum Veenwech”, waarbij dat olim betrekking heeft op het jaar 1512 2) en voor- loopig met zekerheid niet naar een verder verleden over te brengen is, met eenig voorbehoud te aanvaarden.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1938 | | pagina 119