LANGE VIJVERBERG 11 EN 12 139 1) Schotel zegt dat het de princessen waren, p. 237. geestig jongmensch, maar deed in de Parijsche wereld nog al eens van zich spreken. Hij was nog al wild en menigmaal betrokken in duels en liefdesavonturen Groetend trad hij in de zaal en ging zitten bij zijn tante Amalia van Solms, die met haar neef den Graaf van Culemborg in gesprek was. Weldra hoorde men aan het einde der groote zaal eenig gedruisch; Laval stond op en ging daarheen. Het volgende had toen plaats: Onder de aanwezigen bevond zich een Luitenant Bagghaert, die, zoo het schijnt, nog al eens als hofnar of grappenmaker fungeerde en vol gens de getuigen-verhooren ,,een insollenten quant” was. Hij had zich „vervoorderd om te presenteren om een ofte twee van de jouffrouwe i) van de Princesse met gewelt te cussen”. Hij ging zelfs in het uiten van zijn zeer onge paste wenschen nog veel verder.” De Graaf de Laval, zulke absurde propoosten „in de Camer van Hare Hooch- heijt hoorende, stiet den quant van hem aff met een cleijn rietien, dat hij in de hand hadde en reprimeerde hem over sijne insolentie”. Bagghaert werd woedend en schold Laval uit voor hondsvot, schelm en rekel, met dreigement hem te sullen doodsteken of doodschieten, waar hij hem maar zou kun nen krijgen. Toen de Prinses dit hoorde, verzocht zij den Graaf van Culemborg om Bagghaert „te doen bij den cop vatten en straffen voor sijn grove misdaet”, maar de goede Culemborg, die den luitenant, zoo het schijnt, genegen was, nam hem mede in zijne koets naar de Koningin van Bohemen, alwaar deze quant van gelijcken braveerde ende roemde”, dat hij Laval zou dooden. Floris van Pal- landt vertrok van daar en hij nam den Luitenant weder

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1938 | | pagina 161