LANGE VIJVERBERG 11 EN 12
141
maar ook meer anderen, zelfs dames, rakende. Zoo kreeg
ook Guilliam van der Velde, ,,luytslager” van den Graaf
van Culemborg, die mede aan tafel had gezeten en die
Lister met goede woorden trachtte te bedaren, zulk een
geweldigen slag op zijn hand, dat deze acht dagen daarna
nog „seer geswollen en een vinger geheel blaauw was
ende niet konde roeren”. Van der Velde zegt nog dat
hij daardoor in colère geraakt, aan Lister zijn stok heeft
ontrukt en dat deze toen wel zijn degen halverwege heeft
getrokken, maar is aangevat en vastgehouden door den
bode en eenige lakeien van den Graaf van Culemborg,
die hem te lijf wilden. Bij die worsteling kreeg eene dame
nogeens een harden slag en twee lakeien werden ook erg
toegetakeld. Toen werd het geheele gezelschap het moede
en in massa wilde men Lister, die door de lakeien was
aangevat, te lijf, maar de goede Graaf riep overluid, „dat
men Lister niet zoude misdoen”, alleen daardoor is hij
ongedeerd kunnen vertrekken.
Een nagenoeg gelijkluidende verklaring werd afge
legd door Harmen Dircx, Camerling van den Graaf van
Culemborg, die niet aan tafel was, maar op zijn kamer
het rumoer hoorende, in het salet kwam toen Bagghaert
vreeselijk door Lister werd geslagen.
De verdediging van dezen komt in hoofdzaak geheel
met deze feiten overeen, doch volgens hem zou Bagghaert,
toen Laval met Lister in het salet kwam, weder met
scheldwoorden en dreigementen, zelfs „met den vuijst
in het aangezicht” Lava! hebben uitgetart. Hoe het zij de
Graaf van Culemborg was met volkomen recht zeer ver
bolgen over het schandaal, dat in zijn „deftig salet”, in
tegenwoordigheid van zijn vrouw en zijn doorluchtige
gasten, had plaats gehad. Met Laval had hij dien avond
nog „misnoechde woorden in 't Franchois dat de luijt-
slager seght niet te hebben verstaan.”