QUIRINUS GIDEON VAN BLANKENBURG 164 in den loop der 18e eeuw in het octaaf opgenomen, zoodat Scholl niet beter wist of deze tonen waren in de bas vol komen overbodig. Is het wonder dat hij ook voor het klokkenspel die tonen niet noodig achtte, temeer waar deze groote klok ken zeer kostbaar waren? In en buiten de commissie vond Scholl bijval in zijn afkeurend oordeel; in de eerste plaats bij Pierre Hemony zelf, die tevoren nooit deze klokken had behoeven te gieten. Ook zijn medecommissielid, de bekende Jan Scholl, organist en klokkenist te Brielle, en de Amsterdamsche klokkenisten Salomon Verbeek en Michiel Nuijts steun den hem krachtig. De jonge Quirinus liet zich echter niet uit het veld slaan en verdedigde zijn standpunt in een geschriftje, getiteld: „Noodsakelijkheid van Cis en Dis, ende gedienstighheit, bequaamheit, gerief of gebruikelijk- heit van Cis en Dis in de Bassen der Klokken Het is helaas verloren gegaan, maar wel is voor ons bewaard gebleven het antwoord hierop, dat Pierre Hemony teza men met Quirinus' reeds genoemde tegenstanders heeft gepubliceerd onder den titel: ,,De On-Noodsakelijkheid en Ondienstigheid van Cis en Dis in de Bassen der Klok ken. Vertoont uijt verscheijde Advysen van Ervaren Organisten ende Klokken-Speelders, bij een versamelt door Mr. Pieter Hemony, Klokken-gieter der Stadt Amstelredam” (1678). Van dit verweer bestaat nog slechts één authentiek exemplaar, dat bewaard wordt in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam. In 1927 is door den heer A. Brom Jr. een facsimile uitgegeven, gedrukt bij „De Spieghel” te Amsterdam. „Het is waer,” zegt Hemony, „datter zijn verscheide Modi Ludendi, gaende andere over de platte Letteren, andere over jt andere over de h h maar uijt dit Fondament maeckt Quirinus een gevolgh d'welck niet en lijkt naer eenige waerschijn-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1938 | | pagina 187