QUIRINUS GIDEON VAN BLANKENBURG 186 enz. ’t -0- 0 En d’Octaven, die gelijkluidend moeten sijn, die sijn hier en daar niet: 't welk, tegen 't ontkennen van som- doorgaans ongesteld en buiten de harmonie of te hoog of te laag klinken strijdende tegen elkanderen, en ver- destruerende elkanders geluid, in plaats dat se, in har monie te samen komende, elkanders geluid souden op bouwen. (Waarbij nog somtijds komt, dat deselve, bespeelt werdende met onbehoorlike rencontres van tonen, sig nog valser vertoonen als se inderdaad sijn.) Indien men speelde op een goede clavisymbel, doch met ongestelde snaren, soude niet hetzelfde mishagen? Indien men hadde eene goede stem, maar men song vals, soude niet hetselve al so veel na huilen als na singen gelijkenen. Ende, dat dit in het tegenwoordige klokkespel al heel seer schuilt, kan men kragtiglik en onwedersprekelik be- wijsen: als voorbeeld: Alle die stelkundig sijn, komen daar in over een dat de groote tersen moeten suiver en sonder sweven gesteld sijn, nogtans ik geloof niet dat er een in dit heele klokspel suiver is te vinden, sij sijn allemaal te groot en de meeste sijn overdragelijk als: de kleine tersen, bij gevolg sijn te klein. Maar de quinten, die konstwijs aan de kleine kant moeten hellen, daar van sijnder vele te groot niet alleen, maar sommige swevenden van: als

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1938 | | pagina 209