5
QUIRINUS GIDEON VAN BLANKENBURG
187
(neemt in dit klokkespel
een octaaf verschoven sijnde, niet en heeft deselfde stel
ling of ongesteldheid als te voren, so is er onderscheid
in de octaven (Want Si aequalibus aequalia addas tota
remanebant aequalia) waar van in dit klokkespel ver
schelde exempelen souden aangewesen konnen worden.
Als men op deze klokken uit g bemol (’t welk een van de
aangenaamste en voornaamste tonen is: werdende in de
musijc seer veel gebruikt) wil spelen; dan gaanse soo
vals, dat ik meermalen, ’t selve begonnen hebbende, aan-
mige (die seggen, dat alle de klokken goed, en d’octaven
correct sijn), alhier met een bewijs, dat men niet weder
leggen kan, werd bevestigt, aldus: De grootste nieuw
gegote klok c, (gelijk bij de meesters is toegestemd) komt
beter in ’t accoord als de vorige, die afgehangen is; want,
met de vorige was de quint Fc te groot en de quint cg te
klein en seer vals, daar nu in tegendeel die quinten veel
beter en lijdeliker zijn: ergo, daar is onderscheid in den
toon tussen dese en de vorige c. Nu, Quae non conveniunt
inter se, non conveniunt in eodem tertio, ergo, het een
of ander octaaf van c is onrein. q,e,d, waarbij met eenen
kan gesien werden, hoe wiskundig dese stelkunst in sijn
werk moet gaan, waarmede, twee gelijke ligchamen, na
een selve model, niet gelijkluidend werden voortgebracht.
Nogtans houd men voor gewis, als een klok op het model
antwoord, dat de stelling dan volmaakt is, maar, mijn
antwoord is, dat van een valse klok (gelijk de vorige c
was) de bijtoonen op het model konnen antwoorden,
formerende een geluid, bijna als of t den hoofdtoon was.
Dient verders dit nog, tot een tweede bewijs. Als een
accoord