QUIRINUS GIDEON VAN BLANKENBURG
192
hem weer tegen, want 12 Nov. werd hij door de „Heeren
van de Societeijt” aangesteld tot organist van de Nieuwe
Kerk op het Spui, wat in artistiek, en zeker ook in finan
cieel opzicht een groote verbetering was.
Deze Heeren van de Societeijt” waren afgevaardig
den van den Hoogen Raade, van den Provincialen Raad,
van de Kamer van Rekeninge (de Graaflijkheids Reken
kamer) en van het Wethouderschap van Den Haag (de
Baillui en Schepenen). Zij vormden de leden van de in
1587 ingestelde en door Napoleon in 1812 weer opge
heven „Societeijt van den Haghe”, die ten doel had de
gezamenlijke belangen van de „Hooge Collegien en van
den Haghe” te dienen, o.a. door het heffen van belas
tingen (30).
Tot de Haagsche belangen behoorden ook kerkelijke
zaken. De protestantsche kerken waren tegen het midden
der 17de eeuw niet meer bij machte het steeds groeiende
aantal kerkgangers op te nemen, en zoo besloten de Hee
ren in 1650 op het Spui een nieuw gebedenhuis te laten
bouwen, dat in 1656 in gebruik is genomen. De Sociëteit
nam het bewind over de kerk op zich, benoemde o.a. een
rentmeester, koster, voorlezer en andere mindere be
dienden (31). De officieele ban, in 1574 over het orgel
in den kerkdienst uitgesproken, was eerst sinds korten
tijd opgeheven (32). In de meeste kerken leidde nog een
voorzanger, met of zonder „pikstok” den zang. Ver
schillende kerken bezaten zelfs geen orgel; zoo kwam
het ook dat men in de Nieuwe Kerk geen orgel wilde
hebben. Lang heeft men in dit standpunt volhard: zelfs
in 1681, toen in de Groote kerk het orgel al 10 jaar lang
aan den dienst had deelgenomen, had een der leden van
de Sociëteit, Druijff, geen succes met zijn voorstel, een
klein orgel in de kerk te plaatsen. Men nam zijn pleidooi
voor kennisgeving aan, en zelfs het feit dat de kosten