QUIRINUS GIDEON VAN BLANKENBURG
194
de Fransche kerk hiermee
dat zijn organistenarbeid aan
te vereenigen was.
5 Nov. 1701 is Dirck Aertbodem aangesteld als orgel
trapper (op een salaris van 100 gulden), wat er op wijst
dat het orgel toen gereed was (36). Nadat het ten slotte
door Dirck Scholl, Cousijns, Sombach en Van Blanken
burg was gekeurd, is het 12 Dec. 1702 in gebruik geno
men, ter gelegenheid van de feesten die in het geheele
land gehouden zijn, naar aanleiding van de overwinning
op de Spaansche zilver-vloot in de haven van Vigos (37)
Van Blankenburg moest toen zijn betrekking aan de
Fransche kerk opgeven.
Het heeft weinig gescheeld of de gemeente had hem
na eenige jaren weer moeten missen. Quirinus’ vader
had als organist te Gouda n.l. in 1678 al het verzoek
ingediend, na zijn dood zijn zoon te benoemen en dien
tevens als klokkenist aan te stellen. 28 Nov. van dat
jaar kreeg hij ten antwoord dat men, gezien de bekwaam
heid van Quirinus in het orgelspel „sonder het welcke de
jegenwoordige survivance geensints geaccordeert soude
worden”, op het verzoek inging, op voorwaarde dat
Quirinus intusschen geen betrekking zou aannemen,
waarvan hij later geen afstand zou willen doen (39). In
1707 is Gerbrandt overleden, maar de Overheid van
Gouda heeft Quirinus blijkbaar niet aan de afspraak ge
houden, want hij heeft tot 1720 zijn ambt ongestoord
vervuld. De krachten van den toen ongeveer 65-jarige
schijnen niet toereikend te zijn geweest om den zwaren
dienst alleen vol te houden. Dit hebben de Heeren van de
Sociëteit ook begrepen, en 19 Dec. 1719 hebben zij op
zijn verzoek erin toegestemd zijn oud-leerling, Frans
Piton, per 1 Mei 1720, op Van Blankenburgs kosten, aan
te stellen als adjunct-organist ,,de welcke nevens hem
gehouden sal zijn, een exacte sorge en opzigt tot conser-