QUIRINUS GIDEON VAN BLANKENBURG 200 dank dien Van Blankenburg dan ook verschuldigd was, past echter ook een gevoel van groote erkentelijkheid onzerzijds, want zonder hun steun zou Van Blankenburg ongetwijfeld geheel ten onder zijn gegaan en zou hij nooit de kracht hebben gevonden tot het schrijven van zijn werken. Het is trouwens onbegrijpelijk hoe hij, steeds in zulke hoogst ellendige omstandigheden levende, den lust, kracht en ijver gevonden heeft zich in muziektheoretische problemen te verdiepen. Onbegrijpelijk te meer, als wij bedenken dat hij zijn eerste groote werk, het „Clavicym- bel en Orgelboek pas op zijn 71ste jaar heeft geschre ven, en dat zijn laatste, de „Elementa musica”, slechts enkele maanden vóór zijn dood voltooid was. Naast een ijzeren wil moet hij wel een zeer krachtig zelfgevoel als kunstenaar hebben gehad. In geldzaken slordig en onverantwoord, in het vragen om hulp en in het bedenken van middelen om aan geld te komen bijna karakterloos, was hij, wanneer het om zijn Kunst ging, de onwrikbare, strenge en hoog strevende persoonlijkheid, die van geen buigen of wijken wist, wan neer hij meende een goede zaak te moeten verdedigen. Dat hem dit al vroeg vijanden heeft bezorgd, weten wij uit den klokkenstrijd te Gouda, maar dat hij niettemin steeds, ten koste van wat ook, voor zijn overtuiging is blijven opkomen, geeft hem niet alleen recht op onze hooge waardeering en bewondering als kunstenaar, maar ook als mensch. De Overheid van ’s-Gravenhage heeft zijn nagedachtenis geëerd door een straat naar hem te noemen (45) Dat hij ook door zijn tijdgenooten hoogelijk werd ge waardeerd moge blijken uit het volgende gedicht met het daarop volgende „Bijschrift”, dat Sam. Sylvius in zijn „Gedichten”, verschenen in 1729 te ’s-Gravenhage bij Pieter de Hondt, aan hem heeft gewijd.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1938 | | pagina 223