QUIRINUS GIDEON VAN BLANKENBURG
205
verwarrend aantal
alles in den alt-
De stof is op zeer breedvoerige en dikwijls uiterst ver
warde wijze behandeld, waarbij de schrijver dan boven
dien nog telkens in herhaling vervalt. Hij toont weliswaar
zijn groote belezenheid, maar van een dieper ingaan in
het wezen der materie is geen sprake. Als geestdriftig
volgeling van Descartes heeft hij daar wel naar gestreefd,
maar helaas met negatief resultaat.
Is het werk dus als geheel vrijwel een mislukking, toch
komen er bijzonderheden in voor die gezien den tijd
waarin zij zijn geschreven de aandacht verdienen en
van Van Blankenburgs juist inzicht getuigen. Zijn uiteen
zettingen bijv, over het misbruik van de enharmonische
verwisseling in de accoordenleer leveren hiervan het be
wijs, al vervalt hij ook hier steeds in herhaling en al
vergeet hij soms, dat hij juist te voren voor de tweede
maal had uitgesproken wat hij nu weer gaat zeggen. Maar
als wij bedenken dat hier een bijna 82-jarige aan het
woord is, dan kunnen wij hem veel vergeven en tenslotte
zelfs nog bewondering hebben voor den moed en het
enthousiasme, waarmee hij tot het eind van zijn leven
zijn Kunst heeft gediend.
Van Blankenburg zou geen organist van zijn tijd ge
weest zijn, als hij niet ook de behoefte gevoeld had, het
Psalmboek aan een critisch onderzoek te onderwerpen.
Bijzonderheden kan men vinden in ,,Het Muziekleven
in Nederland in de 17de en 18de eeuw” van schrijver
dezes. Hier moeten wij ons beperken tot het in herinne
ring brengen dat in Van Blankenburgs tijd voor de psalm
wijzen nog steeds dezelfde noten werden gebruikt als ten
tijde van Marot, n.l. de diatonische toonladder van c met
toevoeging van de bes, die als heele en halve noten wer
den genoteerd.
Oorspronkelijk gebruikte men een
sleutels, maar van 1650 af schreef men