QUIRINUS GIDEON VAN BLANKENBURG
206
sleutel (B dur of B moll T) x). De toonhoogte van de
psalmen was daardoor voor menige stem onbereikbaar.
Bij alle pogingen om den tekst te verbeteren had men de
muziek nagenoeg ongemoeid gelaten, niettegenstaande
de 17de eeuw een groote muzikale evolutie had gebracht,
en de groote en kleine tertstoonaarden de oude kerk
toonsoorten geheel hadden verdrongen. Men zong lange
en nog langere tonen, zonder eenige maatverdeeling in
acht te nemen.
Nadat ik met grooten aandacht onze Psalmwijzen
lang overwogen en derzelver verouderde stijl met de
hedendaagsche zangkunde vergeleken had, bevond ik
dat dezelve, door de veranderingen die de tijden aan alle
zaken toebrengen, beide in stoffe en maat, zo veel ten
achteren waren geraakt dat het hoog tijd was dat ze door
een goede REFORM eenmaal beschaafd, opgeheldert,
en van hun onbehaaglijke gedaante in een aangename
stijl hervormt wierdenzoo begint Quirinus het „Be
richt” dat hij laat voorafgaan aan zijn in 1732 bij Berkoske
te 's-Gravenhage uitgegeven „Clavecimbel- en Orgel
boek der Gereformeerde Psalmen en Kerkzangen, Met de
zelfde Noten die de Gemeinte zingt tot vloeijende maat
zangen gemaakt, In Stijl en Hoogte Bepaald, Met Ciera-
den Verzien, En met Kunst Verrijkt". Met deze laatste
drie mededeelingen heeft Van Blankenburg precies uit
gedrukt, waarin zijn „Reform” heeft bestaan.
1°. „In Stijl en Hoogte bepaald”. Quirinus heeft krui
zen aangebracht, daar waar de toonladder dit volgens
de nieuwe stijl vereischte. Hij heeft maatverdeelingen in
tweeën en drieën gemaakt, door van verschillende heele
,L Dit beteekent dat men bij de toonladder zonder mol C op
de derde lijn moet lezen en bij die met een mol C op de
eerste lijn.