QUIRINUS GIDEON VAN BLANKENBURG 208 gebracht. Lang daarvoor, en ook vóórdat Quirinus over zijn tijdmeter schreef, had de Franschman Loulié in zijn „Elements ou principes de musique”, in 1698 te Amster dam verschenen, zijn Chronomètre beschreven, die niet anders was dan het prototype van den echten metronoom. Huygens’ instrument was er blijkbaar alleen op gericht een eenmaal aangenomen tempo te bestendigen. Merk waardig is dat Van Blankenburg de voorkeur heeft ge geven aan Huygens’ slinger, hoewel hij Loulié's vinding gekend heeft: hij spreekt er over op blz. 133 van zijn Èlementa. Mogelijk heeft hij er pas kennis mee gemaakt na het uitgeven van zijn Clavecimbel-boek, dus na 1732. 2°. „Met Cieraden Verzien”. Als kind van zijn tijd, stond ook Van Blankenburg onder den invloed van den toenmaligen Italiaanschen operastijl, die doorspekt was met voor- en naslagen, trillers en meer van dergelijke versieringen. Hij meende deze „Cieraden” dan ook aan de psalmen niet te mogen onthouden, en opdat men er vooral een goed gebruik van zou maken, heeft hij op het eind van zijn „Bericht” nauwkeurig beschreven hoe de versieringen, die hij bij de noten aangegeven had, door teekens als \,C x uitgevoerd moesten worden. 3°. „En met Kunst Verrijkt”. Hiermede doelde hij ongetwijfeld op de voor- en naspelen die hij meende te moeten aanbrengen. Zoo heeft bijv, psalm 24 een „Fuugs gewijze uitbreiding in g Kamertoon”, psalm 43 een korte fuga als naspel. Natuurlijk zijn de vele versieringen voor onze begrippen onaanvaardbaar, maar van deze bijvoeg sels ontdaan, beantwoorden de psalmen geheel aan het doel. De harmoniseeringen zijn voor het meerendeel zeer geslaagd; storend werkt alleen hier en daar het weg laten van de terts in het accoord. Men voelt dat men te doen heeft met een zeer geloovig

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1938 | | pagina 231