HAAGSCHE KUNSTENAARS 13 Ergo habe tibi quidquid hoc amorum est: Et quidquid venit a meis Camenis, Totum crede tui laboris esse Mox autem recitare plura certum est Quum nos Haga brevi tenebit ambos Et juncti pariter locum teremus Sacratum Veneri et novem Deabus Longo qua tilia explicata tractu Diffundens patulos opaca ramos Frangit sideris impotentis aestum i). In vertaling: Aan Rumoldus van de Stenemeulen, zijn leermeester, toen hij dezen eenige liefdesgedichten toezond. „Aan wien zou ik eerder wat nieuwe vurige liefde gedichten zenden, misschien noch niet voldoende geestig noch fijn afgewerkt genoeg, dan aan U: want Gij Rumol dus zult in mijn versjes toch wel iets waardeeren, Gij placht immers onzen smaak erin toe te juichen reeds toen ik als kleine jongen onder Uw leiding met aarzelende tong liedjes deed klinken. Vind dus ook iets van U zelf in deze gedichten terug en geloof, dat van hetgeen, dat komt van mijn Muze, heel wat is te danken aan Uw werk. En het is zeker, dat wij er weldra nog meer zullen voor dragen, als het kleine den Haag ons weer tezamen ziet en wij weer vereend zijn op de plaats geheiligd aan Venus en de negen Godinnen, daar waar in een lange laan de wijdvertakte, schaduwrijke linden de hitte breken van de machtelooze zon.” 1) Ook Grudius, die meer dan Marius gevoelig is voor de natuur, heeft de schoonheid van wat Huygens noemen zou zijn „rondom groene Haag" in Latijnsche verzen herdacht: Me tarnen ante alias longe optatissima terras in virides lucos Haga decora rapit Ed. Burm, blz. 1, 335.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1938 | | pagina 23