QUIRINUS GIDEON VAN BLANKENBURG
220
muziekstuk heeft geschreven. Van een zich inleven in
den tekst is geen sprake; wel illustreert hij hier en daar
een enkel woord op bijzondere wijze, maar over het alge
meen zou de muziek even goed op andere woorden ge
zongen kunnen worden.
Hoe geheel anders is Van Blankenburgs cantate! Hier
is alles inspiratie en humor, terwijl de muziek zich wonder
wel bij den tekst aansluit. Telkens weer weet hij ook de
juiste stemming te treffen zonder in banaliteiten of in
sentimentaliteit te vervallen. Na een korte instrumentale
inleiding volgt een recitatief, waarin op dramatische
wijze de stemming wordt geschilderd van een ongeluk-
kigen minnaar. Evenals Campra maakt Van Blanken
burg maar op ruimer en zinrijker wijze gebruik van
muzikale illustratie. Bij de woorden „tristes tombeaux”
bijv, maakt de zangstem een septiemsprong naar beneden,
en het daaropvolgende „Je Fuis” is geïllustreerd door een
opgaand zestienden loopje. Ook in de nu volgende Aria
„Ni des vents ni l’orage” toont Van Blankenburg zich
een waar vriend van programmamuziek; men voelt dat
het hem er steeds om te doen is geweest de muziek nauw
aan den tekst te laten aansluiten. Een zestienden loopje
schildert den wind en bij „forage" gaat de zangstem
onheilspellend omlaag; zelfs het woordje agité, een eindje
verder, is door een onrustig figuurtje geïllustreerd. De
begeleiding, die zich in het recitatief hoofdzakelijk had
bepaald tot een harmonischen achtergrond, doet in deze
aria ijverig mee om het karakter van den tekst beter tot
zijn recht te doen komen. De unisono spelende violen
imiteeren bijna steeds het gezongene. Overigens is deze
aria in den gewonen Da Capo-Aria stijl geschreven. Voor
den nu volgenden optimistischen tekst, die begint met
„Je ne regrette point l’amour qui m’ente(s)te”, heeft Van
Blankenburg den luchtigen menuetvorm gekozen. Het