TWEE ZESTIENDE-EEUWSCHE
14
Het is niet onduidelijk, dat de laatste woorden betrek
king hebben op het Voorhout, de breede lindenlaan, toen
en later de geliefde wandelplaats der Hagenaars.
In 1528 is Nicolaas Everhardi met zijn gezin naar
Mechelen vertrokken, wegens zijn benoeming tot Pre
sident van den Hoogen Raad aldaar. Vandaaruit trok
Janus in 1532 naar de Universiteit van Bourges, waar hij
rechten studeerde bij Andreas Alciatus, die ook een be
roemd neolatijnsch dichter was, en onder wiens leiding
Secundus zich dus gelukkig zal gevoeld hebben.
In 1533 haalde hij zijn doctorsgraad. Hij werd toen
benoemd tot secretaris van Johannes Tavera, Bisschop
van Toledo, waarop hij tezamen met Anna Cobel naar
haar man, zijn broer Nicolaas, die reeds in Spanje was,
reisde. Het is op deze reis, dat hij Lyon aandeed. Hij zou
nog hooger stijgen. Karel V verbond hem aan zich als
secretaris en waarschijnlijk als beschrijver van zijn
wapenfeiten tijdens den krijgstocht naar Tunis.
Nauwelijks daar aangekomen werd Secundus echter
ziek; hij ging terug naar Spanje en vandaar huiswaarts
naar Mechelen; hij herstelde aanvankelijk en werd aan
gesteld tot secretaris van George van Egmond, Bisschop
van Utrecht en volgde dezen na een verblijf te Utrecht
naar de abdij van St. Amand te Doornik, die ook door
den Bisschop bestuurd werd. Te Doornik aangekomen
evenwel werd Janus door hevige koortsen overvallen en
na vier dagen reeds overleed hij, 24 September 1536. Hij
werd bijgezet in de abdij van St. Amand. Het marmeren
grafmonument, door zijn familie opgericht, werd bij den
Beeldenstorm vernield.
Het mag mijn bedoeling niet zijn hier een eigen be
schouwing te geven van Secundus’ dichterlijke nalaten
schap. Men moet daarvoor een héél wat beter latinist zijn