HAAGSCHE KUNSTENAARS 15 1) En daarin de biz. 165——222. 2) F. A. Wright: The Love Poems of Joannes Secundus, Lon don 1930. 3) Bosscha haalt in zijn editie een met groote vlijt en kennis bijeengebrachte reeks voorbeelden aan als noten onder bijna elke pagina! dan ik. Ik kan daarvoor trouwens verwijzen naar een in 1909 verschenen studie in Schroeters „Beitrage zur Ge- schichte der Neulateinische Poesie Deutschlands und Hollands” i) en nog beter naar D. Crane's boekje „Johan nes Secundus, His Life, Work and Influence on English Literature”, in 1931 verschenen als Heft XVI van For sters Beitrage zur Engl. Philologie. Maar ik mag niet nalaten om, gebruik makend van anderer opmerkingen, op de beteekenis van dit werk te wijzen. Het is zeker merkwaardig, wanneer een geleerde uit onzen tijd, die zich verdienstelijk gemaakt heeft door een welluidende vertaling in het Engelsch van een groot deel van Secun dus' poëzie, Prof. F. A. Wright 2), zich zóó sterk uitlaat als in deze woorden: „De herleving tijdens de Renais sance van de Latijnsche poëzie naar klassieke voorbeel den heeft een genie opgeleverd, maar dan ook slechts één: Janus Secundus”. Slechts van hem kan gelden, dat zijn werk niet, zooals dat van de meeste neolatinisten den indruk maakt van maakwerk of hoogstens van buiten gewoon knappen studeerkamer-arbeid, maar van waar achtig beleefde en uit een echte dichterziel geboren poëzie. Het werk is ongetwijfeld overvuld met herinne ringen aan regels van Grieksche en Romeinsche klassie ken3), maar wij moeten daarbij in het oog houden, dat bij onze voorouders het toepassen van goede voorbeelden een deugd geacht werd en men den zucht naar originali teit niet kende. Maar daarbij komt, dat deze toepassingen bij Secundus toch telkens van doorleefdheid getuigen en

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1938 | | pagina 25