TWEE ZESTIENDE-EEUWSCHE 16 „Centum basia centies „Centum basia millies „Mille basia millies „Et tot milia millies „Quot guttae Siculo mari, „Quot sunt sidera coelo, „Istis purpureis genis „Istis turgidulis labris „Ocellisque loquaculis „Ferrem continuo impetu, „O formosa Neaera!” 2) niet den indruk maken van gebruikt te zijn als voor de hand liggende cliché’s. En naast deze navolgingen is er telkens en telkens een eigen geluid. In méér dan eene beteekenis. Er is de eigen formuleering van gedachten in zuiveren, eenvoudigen dichterlijken vorm; doch er is ook een kostelijk dichter-geluid, een welluidendheid en zangerigheid, die slechts bij de besten als Catullus of Horatius voorkomen. Ik herinner aan de welluidendheid der regels hiervoor aangehaald uit de opdracht aan Steenemola en haal het aan Catullus 1sterk herinnerende begin van Basium VII aan, dat toch een eigen, men zou zeggen ook onstuimiger, karakter heeft: x) Catullus schreef: „Da mihi basia mille, deinde centum, „Dein mille altera, dein secunda centum, „Dein usque altera mille, deinde centum. 2) In de nauwkeurige vertaling van Scheltema (1902): „Honderd kusjes, honderd malen, Honderd kusjes, duizend malen. Duizend kusjes, duizend malen, en millioenenmaal zoovelen, Als er druppels 't strand bespoelen, Sterren flonkren aan den hemel: Onverzaadlijk mocht ik drukken, Op die purperroode koontjes, Op die fijne malsche lipjes, En die heldre sprekend' oogjes, O bevall’ge Neaera."

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1938 | | pagina 26