I TWEE ZESTIENDE-EEUWSCHE 18 I uitlating Secundus dacht, Odae, Epistolae, Funera en Silvae, terwijl zijn reizen van Mechelen naar Bourges, vandaar terug en later die van Mechelen naar Spanje in proza beschreven zijn. Onder de Funera is een gevoelig lijkdicht op zijn in 1532 ge storven vader, onder de Silvae een Epithalamium. In zijn beschouwing over Secundus’poëzie wijst Wright erop, „dat de jonge Nederlander ongetwijfeld aan zijn Grieksche en Latijnsche voorgangers veel te danken heeft, maar dat hij genoeg eigens mede bracht om inder daad origineel te zijn. En in één opzicht breekt hij geheel met de klassieke traditie; immers voor de meeste klas sieke dichters is de liefde een gevaarlijke ziekte, welker smartelijke symptomen zij als uit ondervinding beschrij ven: hun levers gloeien, hun ingewand brandt, hun oogen zijn nat van tranen; hun borst schokt van snikken; het is alles wanhopig. Van al dit geween en gesnik hooren wij zelden iets in de Basia; zij zijn helder en vroolijk en Johan nes maakt het duidelijk, dat hij een gelukkig man is, om dat hij in Neaera een bekoorlijke minnares vindt”. Het Epithalamium, in ander metrum en met anderen inhoud dan Catullus’ beroemde gedicht, acht Wright ,,a rich banquet of Joannes' verse (giving) the final delicacy, the most glowing picture that can be imagined of the legi timate joys of conjugal love. In spite of the extreme delicacy of his subject, his most detailed descriptions are not offensive and the beauty of his verse is so great that Catullus himself would acknowledge in him a worthy rival”. „Joannes certainly is voluptuous, but on the other hand he is never vicious, and there are worse things in this world than healthy desire. His feelings in themselves are perfectly sane: he writes for lovers not for libertines.” Wright herinnert tenslotte aan een uitlating van den strengen Milton, die ongetwijfeld aan toen hij schreef:

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1938 | | pagina 28