TWEE ZESTIENDE-EEUWSCHE 26 1) In zijn art. 1914. en de Busleydens. Revue Beige Numism, over J. S. van Winghe. Deze meening, door Simonis geuit, wordt echter niet gedeeld door een kenner als V. Tourneur, die zich ook met Secundus als medailleur heeft beziggehou den 1) en die de zich in het Brusselsche kabinet bevin dende exemplaren voor afgietsels houdt, door Secundus zelf genomen van de door hem oorspronkelijk als unicum in verloren was gegoten, bronzen of in steen gebeitelde medailles. Die unica waarvan dan de Craneveld in het Haagsche kabinet de eenig overgeblevene in steen, die van Everhardi in het Museum Mayer van den Bergh en die van Perrenot in het Weensche kabinet, de eenige in brons zouden zijn waren dan ook niet het werk van een vakman. Wij herkennen daaraan het type van den genialen Renaissance-kunstenaar: dichter-schilder- medailleur. Intusschen kunnen de afgietsels in lood en tin ook nog wel van andere en 2de of 3de exmplaren zijn. In Nov. 1630 bijv, herinnert Huygens’ vriend Brosterhuysen dezen dat Const, hem afgietsels in lood beloofd had van de in Huygens bezit zijnde penningen van Janus Secun dus. In 1632 had Huygens het nóg niet gedaan. (Worp I, 302, 341). Dat Janus Secundus zich met groote toewijding aan de penningkunst wijdde, behoeft niet zoozeer te verwon deren. Reeds sedert de Bourgondiërs den Italiaan Can dida voor zich lieten werken, terwijl hij ook voor ver scheidene andere aanzienlijken portretmedailles maakte, was de bewondering voor den penning in de Zuidelijke Nederlanden groot. Op het einde der eeuw maakt als eerste Zuid-Nederlander Quintijn Metsijs enkele pen ningen, in 1491 een van Christine Metsijs en in 1495 een

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1938 | | pagina 40