HAAGSCHE KUNSTENAARS 29 schrijven, en met een klein briefje van U afscheid te nemen. Want behalve, dat ik had ondervonden, hoeveel belangstelling gij mij hebt betoond, toen gij hier verbleeft, en ik dit uit veler mededeelingen vernomen had, word ik toch ook gedrongen, zelfs al waart gij mij persoonlijk onbekend, om u te eeren; en drijft mij tot uw liefde uw voorname geest, en de vaardigheid, waarmede gij al de andere kunstenaars van dit land verre voorbijstreeft. Ik vrees niet te zeggen, dat er eenige overeenstemming bestaat tusschen onze naturen, namelijk, dat ik de kunst van boetseeren en schilderen, als door een geheimzin- nigen drang der natuur, steeds heb beoefend en bewon derd, aan welk onbeduidend jeugdwerk, ik gewaagd heb eenige geoefendheid in het beeldhouwen te verbinden. Daar ik uit uw gunstig oordeel over mijn werk begreep, dat ik niet zonder aanleg werkzaam was, ben ik met dit (naar mijn meening althans) aangename spel voortge gaan. Maar om U te laten zien, of ik eenige vorderingen heb gemaakt, zend ik U de afbeelding van den Aarts bisschop van Palermo, dezer dagen door mij gesneden 1 Ik bid U geef een oprecht oordeel er over, want ik word niet misleid om te gelooven dat het oordeel, dat gij over het portret van Julia hebt gegeven, geheel onpartijdig was. Misschien heeft haar beeld ook uwe oogen betoo- verd, evenals de mijne.” Misschien had Scorel toen in Mechelen Secundus’ portret geschilderd, waarschijnlijker is het, dat hij dit deed toen de jonge dichter in 1535 naar Utrecht kwam als secretaris van bisschop George van Egmond. Dat hij het gemaakt heeft weten wij althans zeker uit het onder schrift, dat Hadrianus Marius, Secundus’ oudere broe der, onder de prent naar het portret heeft geschreven: u) Nr. 12 der hiervóór genoemde penningen.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1938 | | pagina 44