DE GRENZEN VAN „DEN DORPE VAN DER
I
32
maken, maakte mijn twijfel niet minder. Het kwam mij
voor, dat Pabon aan den eenen kant te veel in den tekst
wilde leggen, aan den anderen kant er te weinig uit
haalde.
Na het rijzen van dezen twijfel stonden mij twee wegen
open om mijn oordeel te toetsen. Ten eerste had ik kennis
kunnen nemen van alles, wat andere schrijvers over het
zelfde onderwerp te berde gebracht hadden om uit hun
meeningen datgene te ziften, wat met mijn opvatting het
meest strookte en dat alles tot een nieuw geheel samen
te voegen 1
Maar bedenkende, dat hun aller inzicht toch feitelijk
op niets anders kon steunen dan op den tekst der oor
konde, heb ik den tweeden, mij openstaanden weg inge
slagen en den tekst, met algeheele uitsluiting van anderer
meening tot grondslag van mijn beschouwing gekozen.
De mededeeling van Pabon, dat „niemand ooit nog die
grenzen had kunnen vaststellen” (l.c. bl. 232) moedigt
trouwens niet aan om zich in de tekstverklaring van
andere schrijvers te verdiepen 2)
Wat ik in het volgende geef, is slechts één deel van het
onderzoek, dat aan een studie van dien aard verbonden
is. Het bevat datgene, wat ik in den tekst meen te mogen
lezen, met al de gevolgtrekkingen, die er voorloopig en
redelijkerwijze uit gehaald kunnen worden. Het andere
en laatste deel van het onderzoek zou omvatten het
toetsen der hypothese en de gemaakte gevolgtrekkingen
aan andere historische gegevens.
Ik laat nu eerst den tekst van de oorkonde, voor zoover
die op de grensomschrijving betrekking heeft, in de oor-
1) Noch bij Pabon, noch bij Van Gelder vond ik te dier zake den
naam van een enkelen schrijver genoemd.
2) Achteraf is mij gebleken, dat niemand een ernstige poging in
die richting gedaan heeft.