AANTEEKENINGEN BETREFFENDE DEN HAAG 61 No. 7 in 1370 niet meer tot de levenden behoorden of althans niet meer als erfhuurders voorkwamen. In wat volgt vindt men besproken de namen van erf huurders uit de rekeningen der rentmeesters van Noord- holland tusschen 1316 en 1363 i), voor zoover die namen overeenstemmen met de namen uit het handvest of daar mee mogelijkerwijze in verband gebracht kunnen worden. In de jaren 1334 en 1363 zijn het niet zoozeer reke ningen dan wel lijsten (van erfhuurders)die waarschijn lijk opgesteld zijn in verband met geldelijke verplichtin gen, waarvoor de erfhuren in bepaalde gebieden tot onderpand verstrekten. Uit 1358 zijn alleen achterstallige huren bekend, in 1350 en 1363 komen naast de opgaven voor die jaren ook nog achterstallige huren voor. Opgaven over den achterstal bevatten uiteraard niet alle huurders, soms zelfs zeer weinigen. Zij kunnen voorts een grooter of kleiner bedrag vermelden dan jaarlijks verschuldigd is; men vindt bijv, achterstal over vier jaar vermeld. De rekening van 1316 wordt ook als „achter stal” aangekondigd, wat bij haar oogenschijnlijk groote volledigheid een eenigszins vreemden indruk maakt. Misschien mag men lezen „nog te innen” zonder dat bepaald van achterstal sprake is. Men dient wel in het oog te houden, dat de rekeningen, inch die van 1334 en 1363, alleen de namen der erfpach ters geven, niet die van de „bruikers” van den grond of van de bewoners der huisjes, die op den erfpachtsgrond opgetrokken zijn. Dat kunnen de erfpachters zelf zijn, maar zij kunnen grond of huisje weder aan derden ver huurd hebben. x) Lijsten van erfhuurders komen voor den Haag en Haagambacht tusschen 1363 en 1385 niet meer voor; latere rekeningen heb ik niet meer voor dit doel geraadpleegd.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1938 | | pagina 76