VOOR DE HERVORMING 65 1334 mijn opvatting niet in het Zuidveen maar op de Geest lag, kan in dit verband geen tegenwerping vormen. Want wat men in de rekening mag lezen, is slechts dit, dat Claas Gerrit Doeden eerst één, later twee perceelen erfelijk van de grafelijkheid huurde in het Zuidveen en na hem zijn zoon Gerrit de erfpacht voor diezelfde perceelen betaalde. De door Claas G. D. bewoonde hofstede, dus de plaats, waar hij woonde en 's winters zijn vee stalde, waar zijn hooiberg stond en zijn moestuin lag, kan door hem bijv, van een derde, zelf erfpachter van den graaf of eigenaar van den grond, gehuurd zijn. In het Zuidveen zelf kan hij ook meer land dan de bovenbedoelde perceelen in huur gehad hebben van andere erfpachters. Nog twee afstammelingen van waarschijnlijk denzelf- den Claas Gerrit Doeden komen voor, nl. Willem Cl. G. D., evenals Gerrit Cl. G. D. eerst na 1351, en verder in 1363 Jan Claas Gerrit Doeden, die naast zijne patrony- mica nog den eigennaam voert van Van den Vene. Hij is misschien te vereenzelvigen met den Jan van den Vene Claasz., die op twee andere plaatsen in dezelfde rekening van 1363 vermeld wordt. Een Claas van der Meer (No. 6) is alleen in het jaar 1334 aan te toonen en heeft dan grond op de Geest en in het Noordveen, woont waarschijnlijk op een vrij groote hofstede op de Geest en heeft zijn meeste land (bij uit zondering wordt hier het aantal morgens opgegeven) in het Noordveen liggen. De naam Gerrit Reynoutsz. (No. 7) komt van tot 1363 in vijf rekeningen voor. Gezien de bedragen, waarvoor hij in de verschillende wijken te boek staat, heeft men hier vermoedelijk steeds met denzelfden per soon te doen. Het verschil tusschen 1334 en 1350 in het Zuidveen kan door splitsing ontstaan zijn; in de Hofboe ken vindt men daarvan tallooze voorbeelden. Tusschen 5

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1938 | | pagina 80