AANTEEKENINGEN BETREFFENDE DEN HAAG 66 voor, I l In aanmerking genomen, dat mijn opvatting omtrent den tijd van het ontstaan der grensaanduiding uitsluitend berustte op de bewoordingen der acte zelf zonder raad pleging van eenige andere bron, acht ik het een groote voldoening, dat achteraf in de erfhuurderslijsten der 1316 en 1334 ontbreken opgaven te eenen male, maar zelfs aangenomen, dat hij niet lang voor 1334 erfpachter geworden is, is het volstrekt niet uitgesloten, dat hij nog voor 1370 overleden is. Of Gerrit Reynoutsz., die in 1351 voor beweiding in de Scheveningsche duinen schaargeld, zg. gers- of gras- huur, betaalde, dezelfde is als de Gerrit Reynoutsz. der andere posten, valt niet uit te maken. Een Deliaan Gerrit Reynoutsdr. komt in 1363 een Deliaankijn Reynoutsdr. in 1334 en 1358. Als slotsom van dit onderzoek naar personen onder de erfhuurders, die vereenzelvigd zouden kunnen worden met hen, die in het handvest van 1370 bij de grensom- schrijving genoemd staan, kan vastgesteld worden: 1 dat vijf van de zeven namen aangetroffen worden in de lijsten van erfhuurders; 2°. dat vier van die vijf erfhuurders (No. 1, 5, 6 en 7) redelijkerwijze vereenzelvigd mogen worden met in het handvest genoemde personen; 3°. dat de samenhang der posten, die betrekking heb ben op Claas Gerrit Doeden en Gerrit Claas G. D., als grondslag genomen, toelaat den tijd van het ontstaan der grensomschrijving terug te brengen tot een tijdstip tusschen 1351 en 1358 en dat men desnoods, maar minder overtuigend, het geval Claas van der Meer kan aanhalen om het tijdstip zelfs tusschen 1334 en 1350 te plaatsen.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1938 | | pagina 81