AANTEEKENINGEN BETREFFENDE DEN HAAG 68 zeker opzicht ook geen bezwaar behoeven te bestaan tegen de onderstelling, dat ter plaatse, waar later de bovengenoemde straten met haar huizenbebouwing ge vonden werden, vóór dien een landweg liep. Wanneer ik toch verzet aanteeken tegen Pabons bewering, dan spruit dit daaruit voort, dat ik mij niet vereenigen kan met zijn oordeel, dat de bronnen, die hij er voor aanhaalt, den loop van den Hoflandschen weg aangeven, zooals hij het voorstelt. Uit de op de vorige bladzijde aangehaalde litera tuur blijkt, dat zijn bronnen te dezen de hofboeken zijn. Welnu, naar mijn inzien is er in den tekst der hofboeken geen enkel positief gegeven te vinden, dat recht geeft om de bovengenoemde straten met den Hoflandschen weg te vereenzelvigen. Nu dagteekent het oudste hofboek van tusschen 1450 en 1460. Men zou daarom de mogelijkheid kunnen open laten, dat honderd jaar vroeger een toestand bestaan kan hebben, die met Pabons opvatting overeen stemde. Zeer zeker, maar wat blijft er van die opvatting over, wanneer daaraan de steun der hofboeken ontvalt? Voor de voorstelling van het oude dorp is het boven dien niet geheel van belang ontbloot, of de genoemde straten omstreeks 1350—1370 reeds als een dan misschien reeds oude weg in beginsel aanwezig waren dan wel of zij eerst omstreeks die jaren geheel nieuw zijn ontworpen en daardoor tegelijkertijd tot de bebouwing naar die zijde van Den Haag mede den stoot gegeven hebben. In het volgende zal ik het Hofland en den Hoflandschen weg bespreken, voor zoover mijn gegevens aangaande beide thans strekken. Ik meen, dat het tot nu toe ge vondene, hoewel voor uitbreiding vatbaar, een goeden grondslag levert om op voort te bouwen en voorloopig een welkome aanvulling verschaft op wat reeds bekend was.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1938 | | pagina 83