VOOR DE HERVORMING
79
sche weg in het westen begint, maar we weten met zeker
heid niet, hoe ver hij oostwaarts doorliep.
Alle hofboeken echter, incluis dat van 1458, kennen de
Vlamingstraat en de Spuistraat even goed onder die
namen als wij ze kennen, al vindt men zoo’n naam niet
steeds opgegeven, waar men hem in den tekst verwachten
zou. Als de klerken soms een straat op de eene plaats
naamloos laten, dan blijkt dat meestal een ellips in de
beschrijving te zijn, die door de vermelding van den naam
op een andere plaats vaak weer aangevuld wordt.
Zoo wordt het duidelijk, dat men met den tekst der
hofboeken ter dege op zijn hoede moet zijn en niet in de
eerste plaats dient af te gaan op wat ontbreekt, maar op
wat aan positieve gegevens voorhanden is.
Gaat men nu na, welke dat zijn voor den Hoflandschen
weg in de hofboeken, dan blijkt het volgende:
in strook b is na de vermelding, dat b bij het Hofland
zich tusschen den Hoflandschen weg en de Hoefkade in
de breedte uitstrekt, verder oostwaarts nergens meer van
een Hoflandschen weg sprake;
in strook a, beginnende tusschen den weg naar Eiken
duinen en den Hoflandschen weg, komt laatstgenoemde
nog even voor den dag;
1°. in het hofboek van 1458, waar tusschen een laan
en de Lorresteeg aan de oostzijde van die laan „een stuck
lants upten hoeck van den Hoflandschen wech” ligt
(Pabon, bl. 65)bedoelde laan is hoogstwaarschijnlijk de
weg, die van de westmolen zuidwaarts loopt;
2°. in het hofboek van 1512 (Pabon, bl. 314) weder
om bij diezelfde laan; maar aan de overeenstemmende
opgave van beide boeken, luidende: „aan de oostzijde
van de laan tot de Lorresteeg toe” is hier toegevoegd:
„dye ghehieten es de Veenwech streckende totten Hof-
lant toe”.