AANTEEKENINGEN BETREFFENDE DEN HAAG 82 Maar waar het hier op aankomt, is het volgende: 1°. zet Pabon „totter hoeve” (wat men natuurlijk ook als hoove” lezen kan) om in „tot het Hof”, waarmee hij dan bedoelt de grafelijke woning op het Binnenhof; 2°. zoekt hij het hofland ongeveer bij de Prinsegracht, zooals boven reeds meegedeeld werd. Deze beide misvattingen maakten het voor Pabon aannemelijk om een verbinding tusschen dat hofland en de achterpoort van het grafelijk kasteel te ontwerpen langs Spuistraat, Vlamingstraat en Laan. Aan het eind van de Laan was men zoodoende al ter hoogte van het hofland aangekomen. Nu er echter aangetoond is, dat het hofland der hof boeken veel verder westwaarts lag dan waar Pabon het veronderstelde te zijn, terwijl „totter hoeve toe” niet be- teekent in oostelijke richting naar de achterpoort van het Binnenhof, maar moet beteekenen in zuidelijke richting naar de Hoefkade toe, vervalt daarmee vanzelf elke aan leiding en elke dwingende reden een Hoflandschen weg aan te nemen, waar Pabon hem veronderstelde te liggen. Het antwoord, dat de Hofboeken geven op de vraag: Waar liep de Hoflandsche weg? is dus feitelijk tegen overgesteld aan dat, wat Pabon uit de hofboeken meende te kunnen halen. Daar, waar de hofboeken hem plaatsen, had hij naar Pabons opvatting geen reden van bestaan meer, terwijl de hofboeken hem niet kennen, waar hij volgens Pabon te vinden zou zijn. De vraag aan de orde te stellen, of een hoflandsche weg in Pabons zin vóór den tijd der hofboeken, bijv, in de 14de eeuw, als voorlooper van de bedoelde straten aan genomen mag worden, heeft met den inhoud der hof boeken niet meer te maken en valt dus buiten het door

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1938 | | pagina 99