BIJDRAGEN TOT DE GESCHIEDENIS 88 Tot besluit nog enkele feiten omtrent de economische positie der door ons beschouwde groep, voorzoover ik gegevens daaromtrent tegenkwam in de door mij doorge lezen bronnen. Zoo vindt men in de Resolution van 1696 (5 November) Jacob en Juda Pareira vermeld, .joodse koopluijden hier in den Haagh en bij commissie van sijne majesteit van Groot-Brittannien provedidors van desselfs legers in de Nederlanden”. Dit is de ons bekende stichter der gemeente Beth Jacob met zijn zoon. Zij waren door een vroegeren knecht voor het gerecht van Den Haag gedaagd en wendden zich tot het Hof van Holland omdat zij beweerden ,,soo uijt hoofde van hare voors. commissie van provedidoors van de legers, als omdat gheen neeringh doende, of handwerken oeffenende personen waren, den gereghte van den Hage niet subject te wesen”. Burge meesters besluiten te appeleeren „tot maintien van de jurisdictie van den Hage” en, zooals de notulen van de wet vermelden, mede met „respecte der verdere Jode, sich metterwoon alhier hebbende ter neder gestelt”. Den 21 November volgt het dictum van den Hoogen Raad, waar bij het vonnis van den Rade Provinciaal in dato 12 Juli, waarvan appel, vernietigd wordt. Over brieven van voorschrijving aan H.EdGrootMog. tot verkrijgen van Süreté de corps (surséance van beta ling) spraken wij reeds met een enkel woord. Geregeld vinden wij deze aan Portugeezen toegestaan, waaruit ik verwijs naar de vermelde publicatie van Servaas van Roijen, levert dit buurtboek ons verder niet veel op; de aard der werkzaamheden van de buurtleden maakt het lidmaatschap voor Joden onmogelijk en men vindt dan ook geen sporen van pogingen als lid toegelaten te worden.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1939 | | pagina 103