1
OVER HET EERSTE HAAGSCH GYMNASIUM
2
1
T
onderwijs, die natuurlijk samenhing met, en levensge
vaarlijk gemaakt werd door de tegenstellingen tusschen
Noord en Zuid op ’t stuk van godsdienst en taal. Vele
der regeeringsmaatregelen worden dan ook niet uniform
voor Noord en Zuid getroffen, of, indien wèl, niet zoo
toegepast. Wij bepalen ons nu natuurlijk tot het Noorden.
Een Koninklijk besluit (een uiterst frequente figuur in
deze regeering) van 2 Augustus 1815, regelde ook de
Latijnsche Scholen, die, vergeleken bij de 18de eeuw, wel
licht iets verbeterd, maar niet hervormd werden. Som
mige worden geprezen als goed en degelijk andere,
vooral de kleine, waren minder, eenige zelfs berucht
slecht, en de bevoegdheid van curatoren of scholarchen
om aan leerlingen toelating tot de drie universiteiten van
Leiden, Utrecht en Groningen te verschaffen, had hare
bedenkelijke zijde; terwijl ook de onderling concurree-
rende universiteiten, door verwonderlijk vérgaande tege
moetkomendheid bij het admissie-examen, een behoorlijk
peil der jonge studenten niet bevorderden. Het rapport
eener Staats-commissie van 22 April 1809 (onder Koning
Lodewijk-Napoleon) en dat van een dergelijke commissie
(Noël en Cuvier) van 1810, spreken met nauwlijks ver
holen minachting van de Latijnsche scholen in 't alge
meen, doen ook verscheiden methoden van verbetering
aan de hand, maar niettemin bepaalde het K.B. van 2 Aug.
1815, in Art. 10:
,,De kundigheden, in welke voortaan op de latijnsche
scholen, behalve de oude talen, onderwijs zal gegeven
moeten worden, zijn: de beginselen der Wiskunde, de
nieuwe en oude Aardrijkskunde, de nieuwe en oude ge
schiedkunde, de Grieksche en Latijnsche fabelkunde. Dit
is inderdaad iets meer dan enkel Grieksch en Latijn in
het oude systeem: maar hoe het in de practijk met de toe
gevoegde vakken ging, daarvan blijkt iets uit het rapport