BIJDRAGEN TOT DE GESCHIEDENIS
104
accord op do. den 26 Maart
die van de Hoogduijtse joodse
der portugeesse joodse natie, omme bij deselve niet anders te werden
gedemanueert als aan diegene die daartoe souden werden bevonden
geregtigt te sijn:
dat naderhand die quaestie door een
1710 tussen die van de portugeesse en
natie gesloten is bijgelegt, ende de supplianten in hare qualiteit sijn
gequalificeert geworden omme een halve stuijver van ijder pond
vlees ’t gene bij de portugeesse joode van de joodse slagters werd
gehaalt of verkogt ten behoeve van hare armen te ontfangen; dat
wijders sij supplianten in ervaringe sijn gecomen en bevonden heb
ben, dat eenige van de portugeesse joodse natie alhier woonagtig
naarlatig blijven de voorn, halve stuijver van ieder pond vlees ’t
welk sij coopen of consumeren te betalen, hetwelk al rede en bij
vervolg merkelijk soude strekken tot groot nadeel van harer sup
plianten kerk ende de armen dewelke bij hen supplianten moeten
onderhouden werden; versoekende derhalven dat tegen soodanige
fraudes en verkortingen mogte werden voorsien; waarop gedelibe
reerd ende in agting genomen sijnde, dat daaraan gelegen is, dat een
iegelijk van de voorn, portugeesse joodse natie egalijk ten behoeve
van hare kerke of synagoge en armen coomen te contribueeren, mits
gaders alvoorens nog gehoort hebbende de Regenten van de Hoog
duijtse joodse natie noopende het voorn, accoord, is goedgevonden
en geresolveert, gelijk goedgevonden en geresolveert werd bij dese,
dat aan de joodse slagters sal werden geordonneert, gelijk hen ge-
ordonneert werd bij dese, preciselijk te continueren met het invorde
ren ende ontfangen van de voorn, halve stuijver van ieder pond
vlees van alle diegene van de voorn, portugeesse joodse natie alhier,
welke eenig vlees van henlieden sullen coomen coopen te halen en
vervolgens te consumeren, ende voorts die ontfangen halve stuijver
aan de supplianten over te geven, sonder dat iemant van deselve
natie sal vermogen eenig vlees, om de voorn, halve stuijver te frau
deren, door andere personen te laten snijden directelijk of indirecte-
lijk als die door de voorn, parnassijns sijn of sullen aangestelt werden,
alles op een verbeurte telkens van vijf en twintig gulden, de helfte
daarvan ten behoeve van de Hr. Officier deser stede en de andere
helfte ten behoeve van de armen van de gen. kerk.