OVER HET EERSTE HAAGSCH GYMNASIUM 3 het Hoo- eener commissie in 1828, tot reorganisatie van ger onderwijs: men droeg hier en daar het onderwijs in de wiskunde eenvoudig op aan de oud-litteratoren! En men wenschte daarvan zelfs een regel te maken. Bijna overal (behalve in Utrecht) hadden de latijnsche scholen klasse-leeraren: in hoofdzaak één leeraar1) gaf in een bepaalde klasse in alle vakken les. Wel werd op talrijke particuliere (o.a. de „Fransche scholen”), die soms ook subsidie van de overheid genoten, een soort algemeen ontwikkelend onderwijs gegeven, eigenlijk bestond er toch voor dat deel der burgerklasse, dat niet over ruime financiën beschikte, geen gelegenheid die kennis van moderne talen en exacte wetenschappen te bemachtigen, die het mogelijk zou maken op gelijk niveau met dat van West-Europa te komen. En het schijnt dat er eigenlijk ook niet veel drang in die richting was geweest: alléén den Haag bezat een „middel bare” school, waarvan het programma als een vage voor afschaduwing van de latere H.B.S. kan worden be schouwd. Die geringe aandrang staat op één lijn met tal- looze andere negatieve verschijnselen, symptomen der uiterste zelfgenoegzaamheid en vermoeidheid van dien tijd, waarin Koning Willem I zijn plannen moest trachten te verwezenlijken, met een in alle lagen der maatschappij ontaarde bevolking, in een land, dat inactief, terug bleef hunkeren naar de vleeschpotten eener vroegere welvaart. Slechts zéér weinigen immers bezaten de middelen en de energie om risico en moeite van nieuwe bedrijven en nieuwe economische vormen te wagen: er vegeteerde een middenstand van klein bedrijf, en de lagere volks klassen waren ten prooi aan afzichtelijke armoede: in 1841 waren 13 in 1850 zelfs 27 van de inwoners B G. Bolkestein, Voorgeschiedenis van het middelbaar onder wijs 1796—1863, hl. 145.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1939 | | pagina 11