TEGENOVER DE LEPROZEN 115 1) R. Arch. Kloosters Delfland, St. Maria in Galilea, Acte van 11 Maart 1477 (Inv. n°. 1, fol. XXI). 2) Pabon in Die Haghe 1924, blz. 219. Ook van Stockum, blz. 21. 3) Hoogheemraadschap Delfland, Index op de Registers van Delfland 1440/1588, 11 Aug. 1459. Was men de bleekerijen gepasseerd, dan trad men volop den polder in. Rechts takte, dwars door een parti culier stuk weiland heen, een zijweg af1), die op den langs de Haagsche Vaart loopenden polderdijk uitkwam. Rechtdoor werd de weg hoe langer hoe onbestemder: hij golfde licht heen en weer en eindigde plotseling tegen „de Hoeve” aan. De Scheyinck of Scheyn, grenswater tusschen Den Haag en Voorburg, bereikte hij niet. Wie daar overheen wilde komen, moest verder Oostwaarts den Zuid-Denneweg volgen, die ongeveer op het punt van de huidige Schenkkade zijn oorsprong nam; ofwel, langs de Haagsche Vaart, den dijk van den Veenpolder, dien men langs den particulieren dwarsweg bereiken kon. Deze dijk was in 1442 ontstaan2). In dat jaar, toch, was men tot inpoldering overgegaan van het dwars over de grens van Den Haag en Voorburg heenliggend terrein, dat Noord door den Bezuidenhoutschen weg, Zuid door de Broeksloot, Oost door de Zijde de waterscheiding tusschen Rijnland en Delfland en West door de Haagsche Vaart was begrensd. In 1459 had men den aldus ontstanen polder gesplitst, door op de hoogte van de Binkhorst, op Voorburgsch gebied, een tusschendijk in te leggen, waardoor de Binckhorstpolder van den Veenpolder werd afgescheiden 3). Een voor den topographischen toestand, die zich hier ontwikkeld heeft, kenmerkende bijzonderheid is deze, dat de langs de Haagsche Vaart loopende polderdijk niet vlak tegen den waterkant aan, maar binnenwaarts op iets meer dan 25 meter afstands van den over is aan-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1939 | | pagina 131